Voor deze opdracht hebben wij het uitgangspunt: “Mensen kunnen verstoringen in het handelen ervaren.” Deze hebben wij uit kunnen werken bij ons onderwerp door de informatie die we eerder verzameld hebben door onze onderzoeken, interviews en de impact. Deze hebben wij kort beschreven, wilt u sommige beter en uitgebreider terug lezen? Dan kunt u de informatie terug vinden in onze interviews.
Uit de afgenomen interviews is ons opgevallen dat er wordt verteld over de klachten, zoals last van vermoeidheid, last van prikkels en last van snel afnemende concentratie. Jurgen vertelt hierbij ook dat hij daardoor niet meer zo veel uren kan werken als dat hij vroeger kon. In het geval van mevrouw M. kan ze helemaal niet meer werken. Uit de interviews kwam ook naar voren dat Jurgen de meeste activiteiten die hij belangrijk vindt wel gewoon weer kan doen als vanouds, hij heeft hier dus niet echt verstoringen in het handelen ervaren. Jurgen merkt echter wel als hij veel heeft gedaan, dat zijn fijne motoriek wordt aangetast. Ook merkt hij dat hij gaat slepen met zijn voet. Hij kan op dat moment nog steeds zijn dagelijkse activiteiten uitvoeren, alleen kost dit hem meer energie en gaat dit moeizamer. Aan de andere kant ervaren mevrouw T. en mevrouw M. meer storingen in het handelen. Ze geven beiden aan dat het handelen niet meer gaat zoals vroeger. De mevrouw met de TIA geeft aan dat ze geen last meer heeft van klachten die met de TIA te maken hebben. Dit is veel voorkomend; het is namelijk meestal zo dat de klachten van een TIA verdwijnen 24 uur na de TIA. De conclusie is dan ook dat de verstoringen in het handelen erg verschilt per persoon en dat geen een beroerte hetzelfde is.